AAN ALLE DAVOS/WEF GERELATEERDE MANNETJES! (en vrouwtjes)
====================================================
Van Loodgieter tot Koning Zonder Rijk
Wilda was een eenvoudige man. Een vakman. In de jaren vóór de val van het communisme werkte hij als loodgieter in Tsjechië. Hij kende de waarde van arbeid: eerlijke handen, eerlijke klus. Geld was schaars, maar trots had hij genoeg.
Toen in de jaren ‘90 het communisme instortte, ging een nieuwe wereld open. Er was werk, veel werk. Mensen wilden hun huizen verbouwen, bedrijven groeiden, en de vraag naar vaklieden explodeerde. Wilda zag zijn kans. Eerst een kleine opdracht, toen een grotere, en voor hij het wist, had hij een team van werknemers.
Wilda werd een baas.
Van vakman naar veldheer
Waar hij eerst naast zijn collega’s stond, stond hij nu boven hen. Eerst nog vriendelijk, maar hoe meer geld er binnenkwam, hoe harder zijn stem werd. Hij begon bevelen uit te delen, zijn orders waren wet. Wie hem tegensprak, kreeg een uitbrander. “Zo doen we het hier,” zei hij dan.
Thuis veranderde hij ook. Waar hij ooit de rustige echtgenoot was, werd hij de man die de lakens uitdeelde. Zijn vrouw knikte, zijn kinderen gehoorzaamden. Wilda's wil werd wet. Als hij sprak, moest iedereen luisteren.
Hij groeide, werd rijker, bouwde zijn huis groter, kocht een snellere auto. Maar hij merkte niet dat hij iets anders begon te verliezen.
Zijn gezin luisterde niet meer uit respect, maar uit angst. Zijn werknemers dachten niet aan hem als een leider, maar als een tiran. Wilda was niet langer de man die hij ooit was, maar hij was te blind om het te zien.
De stille val
De jaren verstreken. De Tsjechische economie stabiliseerde, de gouden jaren van de snelle groei gingen voorbij. Zijn bedrijf bleef draaien, maar de tijd veranderde. Jonge, frisse ondernemers kwamen op en werkten efficiënter, moderner. Wilda hield vast aan zijn manier van werken, zijn manier van denken. Hij dacht dat hij onaantastbaar was.
Maar Wilda was een man, geen koning.
Zijn macht brokkelde af. Zijn werknemers verlieten hem. Zijn kinderen groeiden op en kozen hun eigen weg. Zijn vrouw bleef, maar met een blik in haar ogen die Wilda niet begreep.
Toen kwam de ouderdom.
Langzaam begon zijn lichaam hem in de steek te laten, en nog sneller zijn geest. De praatjes verdwenen. De luide stem verstomde.
En nu zit Wilda daar. Op de bank. Stil. Hij kijkt geen tv meer. Hij zegt niets meer. Zijn wil is geen wet meer. Zijn wereld is gekrompen tot de paar vierkante meter van de kamer waarin hij zit.
Niemand luistert meer.
De moraal: De vergankelijkheid van macht
Wilda dacht dat zijn kracht in autoriteit zat. Dat rijkdom hem respect bracht. Maar macht is tijdelijk, en geld kan geen liefde kopen. Zijn werkers gingen, zijn kinderen trokken zich terug, zijn vrouw gehoorzaamde zonder overtuiging.
Hij bouwde een fort, maar verloor zijn volk.
En nu, in de stilte van zijn laatste jaren, is er niets meer over dan een man en zijn herinneringen. Of wat daarvan rest.
Leven is niet overheersen.
Leven is delen, bouwen, geven.
Want aan het einde blijft alleen over wie je was voor anderen. Niet wat je had.